Besluit Generale Synode 2005

 

Besluit Generale Synode Inzake Appel Kampen-Noord (Ichthus)

Artikel: ?

Datum besluit: 1 oktober 2005

Besluit inzake drie appèlschriften
Besluiten van de Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005 met betrekking tot drie samenhangende appèlschriften van
- br. J.W.G. Meissner te Kampen;
- de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk Kampen-Noord (Ichthus) en
- gemeenteleden van de Gereformeerde Kerk Kampen-Noord (Ichthus)
tegen de uitspraak van 9 februari 2005 van de (buitengewone) Particuliere Synode van Overijssel (verder: PS) van 8 december 2004.

Materiaal:
1. het (ongedateerde) appèlschrift van br. J.W.G. Meissner, aangevuld op 11 maart 2005;
2. het appèlschrift van 21 april 2005 van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord (Ichthus);
3. het appèlschrift van 21 april 2005 van 78 leden van de gemeente Kampen-Noord (Ichthus), waaronder br. J.W.G. Meissner.
Alle drie appèlschriften zijn voorzien van bijlagen.

Prealabel:
De Generale Synode zal de broeders en zusters die hun appèl hebben ingediend als kerkenraad, respectievelijk gemeenteleden van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord (Ichthus) in haar besluiten aanduiden als kerkenraad Ichthus, respectievelijk gemeenteleden Ichthus, zulks ter onderscheiding van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord die voor en na de breuk in de gemeente in de Eudokiakerk samenkomt.


Voorgeschiedenis en Procesverloop
In verband met de samenhang van de appèlschriften, zijn ook feiten en gebeurtenissen opgenomen die niet elke appèllant expliciet heeft genoemd.

Enkele jaren geleden constateerde de kerkenraad van Kampen-Noord dat er moeiten zijn in de onderlinge samenwerking. Deze constatering gaat vooraf aan de volgende gebeurtenissen:

- Op 27 mei 2002 besluit de kerkenraad van Kampen-Noord unaniem doch met onthouding van stemmen door de predikant, ds Hoogendoorn, een externe deskundige in te schakelen om de bestaande moeiten te onderzoeken en aan te pakken. De predikant heeft nadien verklaard niet mee te kunnen werken aan het traject dat de externe deskundige (br. Zomer) had voorgesteld en dat traject is dan ook niet afgerond.

- Op 3 februari 2003 vraagt de kerkenraad de broeders Van Bruggen en Dijkstra (vB/D) om een analyse van de situatie en hulp bij het herstel van de onderlinge verhoudingen.

- Op 30 juni 2003 brengen vB/D aan de kerkenraad rapport uit. Zij concluderen dat de situatie binnen de kerkenraad onwerkbaar is, dat aftreden geen oplossing zal zijn en dat de omstandigheden binnen de kerkenraad zullen moeten veranderen. Zij adviseren een verdere bezinning over de taakomschrijving voor de predikant, deze te ontheffen van zijn leidinggevende taken in de kerkenraad en als kerkenraad een jaartraject van verbetering in te gaan.
De predikant had daarvoor in de richting van vB/D aangegeven dat naar zijn mening de moeiten niet lagen in zijn persoonlijke manier van optreden maar in de botsing over visies en de intolerante houding van kerkenraadsleden ten opzichte van hem.

- Op 30 juni 2003 besluit de kerkenraad de adviezen van vB/D over te nemen en op 2 juli 2003 heeft de kerkenraad het rapport en het besluit toegestuurd aan de gemeenteleden.

- Op 10 juli 2003 gaat de predikant in appèl bij de classis Kampen (verder: de classis) tegen het besluit dat de kerkenraad in de lijn van het advies vB/D heeft genomen; de motivering verzendt hij in een aanvulling van 4 september 2003. Vijf andere ambtsdragers gaan op 4 september 2003 ook in appèl, evenals, op 25 september 2003, 21 gemeenteleden.

- Op 29 november 2003 besluit de classis een deel van de bezwaren die door de predikant, de andere ambtsdragers en de gemeenteleden zijn gemaakt tegen de wijze waarop de kerkenraad gevolg heeft gegeven aan het advies van vB/D, te honoreren.

- Op 17 december 2003 zijn visitatoren aanwezig op de kerkenraad. Zij handhaven de analyse van vB/D. De vergadering neemt nog geen besluiten. Tijdens de vervolgvergadering op 12 en uiteindelijk 14 januari 2004 maakt de predikant bezwaar tegen het handelen van de visitatoren en negen andere kerkenraadsleden delen zijn bezwaar.
De visitatoren oordelen dat deze tien kerkenraadsleden een scheur hebben getrokken in de kerkenraad en de gemeente en dat samenwerking niet meer mogelijk is.

- Op 16 januari 2004 besluit de kerkenraad gelet op de gerezen moeiten, met de meest kleine meerderheid, dat geen ambtsdrager van Kampen-Noord zal voorgaan in een kerkdienst van de gemeente en op 17 en 24 januari informeert de kerkenraad de gemeenteleden in een brief met als aanduiding "Breuk in de kerkenraad".

- Op 26 januari 2004 maken de predikant en de negen andere kerkenraadsleden bij de classis bezwaar tegen het handelen van de visitatoren en tegen het besluit van de kerkenraad. De meerderheid van de kerkenraad wendt zich tot dezelfde classis met het verzoek om "te komen met ervaren en deskundige broeders die het gezag en de zeggenschap hebben en krijgen om mogelijk te maken dat wij in Kampen-Noord weer broederlijk en zusterlijk kunnen samenleven en samenwerken in Gods naam en tot heil van de gemeente die de bruid van Christus is."

- Op 6 februari 2004 besluit de (buitengewone) classis personen te benoemen die van de classis gezag krijgen over het kerkelijk leven in Kampen-Noord. De classis zal het van kerkenraadswege overgedragen gezag op een door haar te bepalen tijd teruggeven aan de kerkenraad. Ook het eerder genoemde tiental ambtsdragers dat bij de classis in appèl was gegaan verklaart op 11 februari 2004 in te stemmen met dit besluit. Op de voortgezette vergadering van 19 maart 2004 neemt de classis met betuiging van spijt de door de visitatoren geuite beschuldiging van scheurmakerij terug. Op de voortgezette vergadering van 26 maart 2004 neemt de classis het kerkenraadsbesluit over het niet-voorgaan van ambtsdragers in eigen diensten weg, de classis benoemt voor het gezag over het kerkelijk leven het drietal Van Middelkoop, de Vries (Jansma) en Slotman (Cv3) en licht de genomen besluiten toe op een gemeentevergadering op 7 april 2004.
Op 10 april 2004 verklaren de tien appellanten dat het bezwaarschrift bij de classis buiten behandeling kan blijven.

- Op 26 april 2004 besluit de kerkenraad (unaniem) een mediationproces in te gaan met als startpunt het rapport vB/D. Elk lid van de kerkenraad verbindt zich tot beëindiging van het lidmaatschap van de kerkenraad bij voortijdige beëindiging op grond van gewetensnood van zijn deelname aan de mediation. Ook kunnen partijen en mediator in onderling overleg besluiten de mediation eerder te beëindigen.

- Op 30 juni 2004 schrijven de ingeschakelde mediators dat er vanaf het begin grote scepsis was, dat enige beweging niet mogelijk bleek, dat 10 kerkenraadsleden (niet zijnde de eerder genoemde tien) verklaarden niet verder te willen en "men willens en wetens met zijn allen het ravijn in is gegaan en dat het systeem, de kerkenraad van Kampen-Noord dood is". In hun brief van 31 augustus 2004 aan de Cv3 schrijven zij, in antwoord op de vraag van de Cv3 om aan te geven of er sprake is van schuld aan het "mislukken" van de mediation, dat zij niet willen spreken van schuld, noch collectief, noch eenzijdig.

- Op 9 september 2004 verschijnt een notitie van de Cv3 waarin deze de conclusie verwoorden dat er geen sprake is van principiële verschillen maar "dat de problemen van de kerkenraad moeten gezien en behandeld worden als moeiten in de onderlinge samenwerking". De Cv3 stelt voor dat alle leden van de kerkenraad terugtreden.

- Op 23 september 2004 spreekt de classis Kampen uit dat alle leden van de kerkenraad, inclusief de predikant, dienen terug te treden. De classis voert daartoe aan dat er sprake is van onvermogen en verstoorde verhoudingen binnen de kerkenraad, desintegratie in de gemeente en het ontbreken van andere mogelijkheden. De uitspraak van de classis wijkt af van het advies van de classicale deputaten appèlzaken. De classis spreekt verder uit dat eventueel appèl niet afdoet aan de effectuering van het besluit. Dit besluit van de classis wordt op 24 september 2004 op de kerkenraad besproken (met een voortzetting op 27 september).

- Op 25 september 2004 informeert de Cv3 de gemeente door middel van een brief, gevolgd door een gemeentevergadering op 30 september 2004.

- Ook op 25 september 2004 maken 21 gemeenteleden bij de classis hun bezwaren kenbaar tegen handelen van de kerkenraad.

- Op 27 september 2004 melden tien kerkenraadsleden (de tien die op 26 januari 2004 bezwaar hadden gemaakt bij de classis) per mail aan de Cv3 dat zij "gezien het ingrijpende karakter van de zaak" nog beraad nodig vinden en niet aanwezig zullen zijn op de kerkenraadsvergadering van die avond. In verder mailcontact blijven de tien bij hun voorgenomen afwezigheid. Tijdens de kerkenraadsvergadering verklaren de 11 aanwezige kerkenraadsleden terug te treden en besluit de Cv3 "dat alle leden van de kerkenraad . met ingang van heden terugtreden". Op 28 september bevestigt de Cv3 dit besluit aan de predikant met de toevoeging dat dit concreet voor hem betekent het ontheven zijn van het preken en catechiseren in Kampen-Noord met onmiddellijke ingang.

- Op 2 oktober 2004 (en nadien nog op 29 oktober en 19 november) maken (negen van) de tien genoemde ambtsdragers hun visie op de situatie kenbaar aan de gemeenteleden en nodigen hen uit om met ingang van zondag 3 oktober bijeen te komen voor diensten in de aula van het Ichthuscollege.

- Op 12 november 2004 verzoekt de kerkenraad Ichthus de zusterkerken in het land om de gemeente-Ichthus als zusterkerk te blijven aanvaarden.

- Op 30 november 2004 gaat de kerkenraad Ichthus in appèl bij de PS. Daaraan vooraf gaat een adhesiebetuiging van 88 gemeenteleden.

- Een commissie uit de PS hoort in december 2004 en januari 2005 vertegenwoordigers van onder meer de kerkenraden, van de classis en de Cv3.

- De PS-commissie stelt een rapport op ("Recht en vrede"). Dit rapport bevat als constatering dat er sprake is geweest van ernstig verstoorde verhoudingen in de kerkenraad en dat de moeiten zich toespitsen op de persoon en het functioneren van de predikant. Het rapport maakt er melding van dat het klimaat binnen de kerkenraad verslechterd is, zich uitend in het wegblijven uit diensten waar de predikant voorgaat, en dat er geen sprake is van een inhoudelijke noodzaak tot gescheiden vergaderen van de twee groepen gemeenteleden.

- De PS heeft op onderdelen kritiek op de handelwijze van de classis, maar besluit op 9 februari 2005 de rechtsgevolgen van de uitspraak van de classis in stand te laten. Verder spreekt zij uit dat de ambtsdragers Ichthus zich hebben losgemaakt en daarom geen ambtsdrager meer zijn in Kampen-Noord, dat zij zich dienen te voegen bij de kerk Kampen-Noord en dat voor de predikant een speciale regeling getroffen moet worden. De PS geeft een oordeel over de gebeurtenissen die volgden op het classisbesluit van 23 september 2004.

- Op 11 maart 2005 informeert de kerkenraad Ichthus de gemeenteleden over het tandpunt van deze kerkenraad m.b.t. de besluiten van de PS en deelt hij mee in appèl te gaan bij de Generale Synode (verder: GS).

- Op 21 maart 2005 deelt de (nieuwe) kerkenraad van Kampen-Noord aan de gemeenteleden en de individuele ambtsdragers Ichthus mee dat deze ambtsdragers geen ambtsdrager an de gemeente Kampen-Noord meer zijn en dat ook ds Hoogendoorn niet meer bevoegd is rechten als predikant uit te oefenen binnen de gereformeerde kerken.

Nadere stukken
Tot de stukken behoort een adhesieverklaring van br. J.W.G. Meissner van 19 april 2005. Dergelijke stukken laat het deputaatschap buiten beschouwing en hetzelfde geldt voor enkele stukken die tijdens de hoorzitting zijn overgelegd doch niet van belang zijn voor de beoordeling van het oorspronkelijke geschil.

Hoorzitting
Deputaten hebben op 1 juni 2005 achtereenvolgens appellanten, vertegenwoordigers van de classis, van de PS en van de kerkenraad van Kampen-Noord in elkaars aanwezigheid gehoord. Bij de uitnodiging hebben deputaten betrokkenen nadrukkelijk gevraagd de essentie van het geschil aan te geven en naar voren te brengen wat zij zelf zouden kunnen doen ter oplossing van de gerezen moeiten.
Het verslag van de hoorzitting (voorzien van de bijdragen in eerste termijn) is aan dit advies gehecht.
Deputaten hebben de betrokkenen het verslag toegestuurd en hen de gelegenheid
gegeven te reageren op het verslag en de inbreng van de andere betrokkenen. Daarna hebben alle betrokkenen nog de gelegenheid gekregen een nadere reactie te geven. Deze schriftelijke inbreng hebben deputaten bij het materiaal gevoegd.

SAMENVATTING VAN HET GESCHIL
Had de classis de bevoegdheid uit te spreken dat alle ambtsdragers van de kerkenraad van Kampen-Noord dienden af te treden en kon de classis daartoe ook daadwerkelijk besluiten? Dezelfde vragen gelden voor de besluiten m.b.t. het op non-actief stellen van de predikant, vooruitlopend op losmaking van de Gereformeerde Kerk van Kampen-Noord.
Had de PS de bevoegdheid om uitspraken te doen over de status van (het deel van) e gemeente met haar ambtsdragers dat na de besluiten van de classis samenkomt in de aula van het Ichthuscollege?

Besluit 1:
br. Meissner en de gemeenteleden van Kampen Ichthus niet te ontvangen in hun bezwaren tegen de uitspraken van de PS Overijssel voorzover die uitspraken betrekking hebben op de beoordeling van de besluiten van de classis op het door de kerkenraad Kampen Ichthus daartegen bij de PS ingestelde appèl.

Gronden:
1. de uitspraak van de PS is primair een beslissing die is genomen naar aanleiding van een appèlschrift van de kerkenraad Ichthus tegen het besluit van de classis. De beide andere partijen hebben geen appèl ingesteld. Het recht om in appèl te gaan bij de GS op een uitspraak van de PS die in het kader van kerkelijke rechtspraak is genomen komt, voorzover het appèl door de PS wordt afgewezen, in beginsel alleen toe aan degene(n) die het appèlschrift bij de PS heeft/hebben ingediend;

2. de omstandigheid dat br. Meissner en de gemeenteleden van Kampen Ichthus een adhesiebetuiging aan de PS hebben gezonden is geen grond voor een uitzondering op dit beginsel. Een adhesiebetuiging kan niet worden gelijkgesteld met een zelfstandig appèlschrift en heeft ook overigens rechtens geen zelfstandige betekenis;

3. voorzover het besluit van de PS geen betrekking heeft op het in stand laten van de (rechtsgevolgen van de) besluiten van de classis, kunnen anderen dan de kerkenraad Ichthus in appèl gaan, indien zij menen dat hen daardoor onrecht is aangedaan. Dit betreft de onderdelen C, K en L van de besluiten van de PS. Voorzover het appèl op de GS deze onderdelen betreft kunnen br. Meissner en de gemeenteleden van Kampen Ichthus in hun bezwaren worden ontvangen.

Besluit 2:
de PS heeft in de onderdelen C, K en L van haar uitspraak ten onrechte besluiten genomen over gedragingen van partijen na en in reactie op de besluiten van de classis. De daartegen gerichte bezwaren zijn gegrond.

Gronden:
1. het geschil dat door de kerkenraad Ichthus aan de PS in appèl was voorgelegd betrof het besluit van de classis om uit te spreken dat alle ambtsdragers van Kampen-Noord dienden terug te treden. Aan de PS was gevraagd dit besluit aan te merken als onjuist en onwettig. Daarmee waren de grenzen van het appèl in beginsel gegeven;

2. dit beginsel staat er niet aan in de weg dat (de commissie van de) PS bij de beoordeling van dit appèl - gegeven de aard van het conflict waarover de classis zich heeft uitgesproken - een onderzoek heeft ingesteld naar oorzaak en achtergrond van het conflict en daarbij uitdrukkelijk ook de positie en het functioneren van de predikant heeft betrokken;

3. het is aan partijen om na de uitspraak van de classis in het licht van artikel 31 van de Kerkorde na te gaan wat de betekenis en gevolgen daarvan zijn voor de eigen positie. Indien de wijze waarop aan die positiekeuze uiting wordt gegeven op zichzelf oorzaak wordt voor nieuwe conflicten of problemen is het niet aan de meerdere vergadering die over het appèl heeft te beslissen ook (bindende) uitspraken te doen over die roblemen en conflicten, zeker niet als alle partijen daar niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig om hebben verzocht. In concreto betekent dit dat het niet aan de PS is om uitspraken te doen over de positie van ambtsdragers en gemeenteleden die na de uitspraak van de classis zelfstandig zijn gaan vergaderen. Het is in eerste instantie aan de classis om zich - bijvoorbeeld n.a.v. een appèlschrift tegen door de (nieuwe) kerkenraad van Kampen-Noord genomen besluiten t.a.v. de betrokken broeders en zusters of omdat de kerkenraad Ichthus zich bij de classis meldt als (voorlopige) zelfstandige gemeente - daarover te beraden.

Besluit 3:
appellanten overvragen de PS (en ook de GS) door antwoord te verlangen op alle door hen opgeworpen grieven, stellingen en verzoeken.

Gronden:
1. het voorwerp van de door de PS in het kader van kerkelijke rechtspraak te verrichten toetsing was het besluit van de classis en niet het door appellanten ingediende appèlschrift. Dat betekent dat de PS bij de beoordeling van het classisbesluit de door appellanten daartegen gerichte gronden moet betrekken, maar niet dat op iedere afzonderlijke grief of stelling behoeft te worden ingegaan;

2. het besluit van de PS en de daarvoor gebezigde gronden moeten, in onderlinge samenhang bezien, voldoende inzicht geven in de motieven voor de door haar genomen besluiten op het appèl tegen het besluit van de classis. Aan die voorwaarde voldoet het besluit van de PS.

Besluit 4:
a. de PS heeft onvoldoende aandacht gehad voor de vraag, of bestaande familierelaties van leden van de PS en/of bij de voorbereiding van de uitspraken van de PS betrokken personen met partijen, de schijn van partijdigheid zouden kunnen wekken en daarmee de acceptatie van de door haar genomen besluiten zou kunnen belemmeren of bemoeilijken;

b. deze omstandigheid behoeft niet te leiden tot het oordeel dat de besluitvorming van de PS door haar moet worden overgedaan. De GS kan zelfstandig de besluiten van de classis toetsen in het licht van hetgeen inhoudelijk door partijen over en weer is gesteld en de door de PS in appèl genomen beslissing vervangen door een verbeterde beslissing op het appèl.

Gronden:
1. partijen bij de PS hebben zich in het stadium van de behandeling door de PS en de door haar benoemde commissie niet beklaagd over het gebrek aan onpartijdigheid bij de betrokkenen. Op zichzelf is dat echter niet beslissend. Onpartijdigheid is immers ook voor kerkelijke rechtspraak een fundamenteel rechtsbeginsel dat moet worden gewaarborgd ongeacht de vraag of partijen daarover vooraf expliciet opmerkingen maken;

2. niet iedere (familie)relatie is een verhindering om aan kerkelijke rechtspraak te kunnen deelnemen. De graad van verwantschap en de mate waarin familieleden bij het geschil betrokken zijn, alsmede de aard en omvang van het geschil, kunnen een rol spelen bij de vraag of van deelname aan (de voorbereiding van) een uitspraak op appèl moet worden afgezien. Ook andere -minder objectieve factoren- kunnen reden zijn om zich te verschonen, waarbij niet beslissend is of de betrokken deelnemer waartegen een bezwaar van (mogelijke) partijdigheid zou kunnen rijzen, zich zelf onbevangen acht. De beleving van partijen is ook van belang, zodat binnen redelijke grenzen iedere schijn van partijdigheid moet worden vermeden;

3 mede gelet op de aard van het conflict -waarin moeiten in de sfeer van de menselijke verhoudingen prominent waren- geven in ieder geval de familiebanden van de preses van de PS en van de voorzitter van de voorbereidingscommissie van de PS met (voormalige) leden van de kerkenraad van Kampen-Noord aanleiding tot schijn van partijdigheid. Daarbij wordt in rekening gebracht dat het hier gaat om personen die door hun posities een prominente rol vervulden in de beoordeling van het appèl, alsmede dat de PS van anderen dan partijen wel bedenkingen op dit punt had ontvangen. De PS had dus extra zorgvuldig dienen te zijn;

4 een terugverwijzing naar de PS om redenen die niet de inhoud van de uitspraak van de PS betreffen, laat de PS en partijen in het ongewisse over (het oordeel van de GS over) de inhoudelijke onhoudbaarheid van de door de PS genomen beslissingen. Met een herhaling van zetten door de PS (onder vermijding van de formele gebreken die in Besluit 4, onder a en Besluit 5, onder b, zijn, respectievelijk zullen worden aangewezen) wordt geen dienst bewezen aan het gerechtvaardigde belang van appellanten om, nadat van het oordeel van de PS reeds kennis is genomen, niet langer dan nodig te behoeven wachten op een inhoudelijke beoordeling in laatste instantie van de classisbesluiten. De kerkenraad en de gemeenteleden van Ichthus (met uitzondering van br. Meissner) hebben ook uitdrukkelijk aangegeven dat een terugverwijzing naar de PS op deze grond niet hun voorkeur heeft.

Besluit 5:
a. het beginsel van hoor en wederhoor is niet geschonden doordat aan de PS kennis is onthouden van de stukken die op 4 februari 2005 door de kerkenraad Ichthus zijn ingediend;

b. het beginsel van hoor en wederhoor is wel geschonden doordat aan de kerkenraad Ichthus bij de PS de gelegenheid is onthouden te reageren op wat door derden of informanten in hoorzittingen is gesteld. Dit gebrek kan door de GS worden hersteld, aangezien de kerkenraad Ichthus in de gelegenheid is geweest alsnog op deze gegevens te reageren. De GS betrekt deze reactie bij haar oordeel over het classisbesluit.

Gronden:
1. het is niet onaanvaardbaar om de tijd die wordt geboden om toelichting en adstructie van de bezwaren te geven aan een limiet te binden;

2. het beginsel van hoor- en wederhoor omvat niet alleen het recht voor alle partijen om hun standpunt uiteen te zetten, maar ook het recht om te reageren op de stellingen die door anderen in het kader van de behandeling van het appèl naar voren zijn gebracht;

3. de kerkenraad Ichthus heeft ten onrechte niet de mogelijkheid gekregen om te reageren op hetgeen door informanten in hoorzittingen tegen de commissie van de PS is gezegd. De keuze om betrokkenen niet in elkaars aanwezigheid te horen bracht de verplichting mee om een weergave van de betreffende hoorzitting alsnog aan de partij(en) die daarbij niet aanwezig was/waren voor te leggen met gelegenheid voor het maken van op- of aanmerkingen.

Besluit 6:
de PS was niet verplicht een expliciet oordeel te geven over het werk van de door haar benoemde commissie die met de voorbereiding van haar besluit was belast.

Grond:
het besluit van de PS moet worden gedragen door de gronden die aan het besluit ten grondslag zijn gelegd. Voor de motivering kan worden verwezen naar (gedeelten van) de inhoud van de rapportage van de commissie, maar dat betekent niet dat de PS over alle onderdelen van de rapportage een oordeel behoeft te vellen.

Besluit 7:
het bezwaar dat de classis niet bevoegd is te besluiten dat het instellen van appèl tegen haar besluit geen schorsende werking heeft is ongegrond.

Gronden:
1. dit bezwaar miskent het verschil tussen het moment waarop een besluit in werking treedt en dus geëffectueerd kan worden én de bindende kracht van een besluit in het licht van artikel 31 van de Kerkorde. Het besluit van de classis heeft betrekking op het moment waarop het besluit effectief is geworden en raakt niet de bevoegdheid om tegen het besluit in appèl te gaan;

2. een verplichting om zich te gedragen overeenkomstig een door de meerdere vergadering genomen besluit gedurende de periode die is gemoeid met het instellen van en de behandeling van een daartegen ingesteld appèl is niet in strijd met het in de kerken geldende recht. Artikel 31 van de Kerkorde kent als hoofdregel de verplichting om te handelen in overeenstemming met de uitspraak van de meerdere vergadering. Het "tenzij" wordt door die hoofdregel niet opzij gezet. Het "tenzij" van artikel 31 betekent dus niet dat de uitvoering van een besluit moet worden opgeschort in alle gevallen dat appèl wordt ingesteld. Daarmee wordt het "tenzij" ten onrechte verheven tot de hoofdregel;

3. een afzonderlijk besluit om een genomen besluit onmiddellijk te effectueren en derhalve op voorhand de mogelijk opschortende werking van een eventueel appèl uit te sluiten behoeft wel een zelfstandige motivering die is gerelateerd aan de aard en de ernst van de situatie. Daaraan is voldaan door, tegen de achtergrond van de voor de motivering van het inhoudelijk besluit gegeven gronden, te wijzen op het heil van de gemeente dat in geding is;

4. niet kan worden gezegd dat de verplichting zich gedurende de tijd die zou zijn gemoeid met de behandeling van het appèl, te gedragen naar de uitspraak van de classis, zou neerkomen op een handelen tegen Gods Woord. Dat zou anders zijn als die uitspraak zelf zou hebben verplicht tot een handelen in strijd met Gods Woord. Die strijdigheid doet zich echter niet voor. Zie de Besluiten 8 en 10.

Besluit 8:
het bezwaar dat de classis de bevoegdheid mist om uit te spreken dat alle leden van de kerkenraad, inclusief de predikant, dienen terug te treden, is ongegrond.

Gronden:
1. de classis heeft zich bevoegd kunnen achten krachtens de door de kerkenraad van Kampen-Noord aan haar gerichte hulpvraag. Een besluit dat met meerderheid van stemmen is genomen is een besluit van de kerkenraad;

2. indien in een plaatselijke kerk sprake is van onenigheid en de kerkenraad niet in staat is (gebleken) het geschil op te lossen, dan wel anderszins onmachtig is om haar eigen zaken af te doen, kan de meerdere vergadering onder omstandigheden zich bevoegd achten uit te spreken dat de (leden van de) kerkenraad dienen terug te treden. Nadat de kerkenraad besloten heeft deze uitspraak te volgen ontstaat de ruimte die het mogelijk maakt een kerkenraad te formeren die wel in staat is de gehele gemeente te leiden op de wijze die van hem wordt gevraagd;

3. de enkele omstandigheid dat een aantal leden van de kerkenraad een andere visie op de oplossing van de geconstateerde onmacht en/of onenigheid heeft dan de meerderheid leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat de classis de bevoegdheid mist om in te grijpen op de wijze die zij in de gegeven situatie geboden of wenselijk acht.

Besluit 9:
a. nadat (de meerderheid van) de kerkenraad heeft besloten zich te gedragen overeenkomstig het oordeel van de classis en terugtreedt, kunnen de overgebleven leden niet meer optreden als het met gezag van een kerkenraad toegeruste college. De door de classis beoogde demissionaire status van de kerkenraad was derhalve met het besluit van de (meerderheid van de) kerkenraad een feit;

b. de classis heeft terecht oog gehad voor de bijzondere positie van de predikant die hem onderscheidt van de overige ambtsdragers, doordat zij uitdrukkelijk onderscheid maakt tussen de feitelijke ambtsuitoefening (preken en catechiseren) en de rechtspositie t.o.v. gemeente en kerkverband;

c. aan de kerkenraad kan niet de bevoegdheid worden ontzegd zijn predikant op non-actief te stellen voor een deel of het geheel van zijn taken indien daartoe gerede aanleiding bestaat. Bij het tijdelijk ontbreken van een beslissingsbekwame kerkenraad is de classis de eerste en meest in aanmerking komende instantie om het gezagsvacuüm op dit punt op te vullen;

d. de beslissing over de vraag of de predikant zou moeten worden losgemaakt van de gemeente ligt bij de (nieuwe) kerkenraad die naar aanleiding van de besluiten van de classis en de aanvaarding daarvan door de kerkenraad moet worden gevormd. Ten onrechte ligt in de uitspraak van de classis besloten dat de classis het initiatief zou nemen voor losmaking.

Gronden:
1. het gezag in de gemeente is opgedragen aan een college, de kerkenraad. Indien de kerkenraad besluit in te stemmen met het oordeel van de classis dat alle leden van de kerkenraad, en dus de kerkenraad als geheel, dienen/dient terug te treden, is de kerkenraad, en zijn daarmee alle leden, ook daadwerkelijk teruggetreden. De leden die zich niet wensen te conformeren aan het door de raad genomen besluit kunnen niet meer als kerkenraad optreden. Het volledig terugtreden van de (leden van de) kerkenraad ligt dan ook niet uitsluitend besloten in de uitspraak van de classis, maar in die uitspraak én het daarop volgende besluit van de (meerderheid van de) kerkenraad om aan die uitspraak gevolg te geven;

2. de roeping tot het ambt is geen individueel, subjectief gebeuren, maar geschiedt uitdrukkelijk met inschakeling van en beoordeling door kerkenraad en gemeente en - voor wat betreft de predikant - het kerkverband. De taak van de ambtsdragers is ook gericht op het gezamenlijk regeren van de gemeente in herderlijke zorg (art. 21 KO). Individuele ambtsdragers kunnen zich niet, met een beroep op hun persoonlijke roeping in het ambt, onttrekken aan het door de kerkenraad aanvaarde oordeel van de classis dat zij dienden terug te treden, omdat zij niet meer in staat waren aan die gezamenlijke verantwoordelijkheid gestalte te geven;

3. de predikant maakt als ambtsdrager deel uit van de kerkenraad en deelt in het oordeel van de classis over het functioneren van de kerkenraad als geheel. De predikant verkeert echter in een bijzondere (rechts)positie die geen afgeleide is van zijn functioneren als kerkenraadslid. In verband met die bijzondere rechtspositie kent de kerkorde (art. 14) een specifieke regeling voor predikanten die niet meer kunnen functioneren in de gemeente waaraan zij zijn verbonden. De verschillende GS-en hebben m.b.t. de eventuele losmaking tot specifieke procedures besloten die de nodige waarborgen bevatten voor de bijzondere positie van de predikant. Het initiatief om een predikant los te maken van de gemeente ligt bij de kerkenraad en niet bij de classis. Er zijn geen redenen om in de gegeven situatie, in afwijking van deze regel, de classis bevoegd te achten in plaats van de (nieuwe) kerkenraad van Kampen-Noord, Het besluit de predikant te ontheffen van bepaalde predikantstaken is in dit geval genomen in het kader van een voorziening die haar grond vond in het disfunctioneren van de kerkenraad. Daarin vindt de ontheffing ook een (tijds)begrenzing. Het desbetreffende besluit is niet genomen in de specifieke context van een conflict tussen predikant en kerkenraad als bedoeld in art. 29 van de Acta GS Zuidhorn 2002.

Besluit 10:
a. de uitspraak van de classis dat alle kerkenraadsleden dienden terug te treden is op goede gronden genomen;

b. de concretisering van de uitspraak van de classis t.a.v. de predikant - niet meer preken en catechiseren in Kampen-Noord - is als uitvloeisel van het gegeven oordeel onontkoombaar. Met erkenning dat het besluit de predikant zwaarder treft dan de andere ambtsdragers, moet worden geoordeeld dat de classis terecht tot de conclusie kwam dat het doorbreken van de patstelling die in Kampen-Noord was ontstaan noopte tot het op non-actief stellen van de predikant;

c. de onbestreden noodzaak tot het nemen van ingrijpende maatregelen had onmiskenbaar een acuut karakter. Dat rechtvaardigt de beslissing van de classis om uit te spreken dat de werking van haar besluit niet zou worden opgeschort voor de periode dat mogelijkerwijs appèl zou worden ingesteld;

d. de tegen deze besluiten gerichte bezwaren moeten worden afgewezen.

Gronden:
1. niet in geschil is dat de verhoudingen binnen de kerkenraad van Kampen-Noord in de loop der jaren zodanig verstoord zijn geraakt dat niet meer vruchtbaar kon worden samengewerkt. De stukken bieden voldoende steun voor het kennelijke oordeel van de classis dat in die structureel verstoorde verhouding geen verandering meer kon worden gebracht door als classis een waardeoordeel uit te spreken over de bijdrage van individuele kerkenraadsleden of groepen van kerkenraadsleden aan het ontstaan van de situatie of door opnieuw aan te dringen op gesprekken binnen de kerkenraad over het eventueel bestaan van verschillen in visie over het door de raad te voeren beleid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de kerkenraad van Kampen-Noord de classis niet, althans onvoldoende, in staat heeft gesteld een dergelijk waardeoordeel te geven. Door de onderlinge tegenstellingen zoals die aan de dag waren getreden voordat de classis in het kader van een appèlschrift voor het eerst in de problematiek werd gemoeid, is de kerkenraad niet in staat geweest zijn problemen zodanig te formuleren dat de classis zich daarover in inhoudelijke zin kon uitlaten;

2. de classis zou zich bij de geconstateerde patstelling niet hebben mogen neerleggen indien zij had kunnen beschikken over aanwijzingen dat de moeiten voortvloeiden uit stellingnamen of gedragingen van kerkenraadsleden of groepen van leden die in strijd waren met de Heilige Schrift of de belijdenis van de kerk. De classis heeft echter uitdrukkelijk overwogen dat hiervan niet is gebleken. De uitlatingen die appellanten in het kader van hun appèl op de GS hebben gedaan toont de onjuistheid van deze beoordeling van de classis niet met feiten aan. De geladenheid waarmee thans over de toenmalige meerderheid van de kerkenraad van Kampen-Noord wordt gesproken spoort niet met de toentertijd herhaalde malen uitgesproken opvatting dat er geen sprake is van een confessioneel conflict;

3. uit de stukken kan worden opgemaakt dat veel van de vruchteloze discussies of pogingen om tot discussie te komen betrekking hadden op onderwerpen die in vele gemeenten de aandacht van de kerkenraad hebben, circulerend rond de vraag hoe een gereformeerde kerk op eigentijdse wijze gestalte kan geven aan haar roeping. Daarbij spelen vragen over het goed verstaan van de Schriften in de actuele context een belangrijke rol, maar uit de stukken blijkt op geen enkele wijze dat de confessionele trouw van een of meerdere kerkenraadsleden uitdrukkelijk ter discussie is gesteld. De kerkenraadsvergadering is bij uitstek de plaats waar broeders die door de gemeente zijn verkozen en door God tot hun taak geroepen zijn, in een sfeer van onderling vertrouwen en gericht op de eer van God, beraadslagen over de koers die voor de gemeente heilzaam is. Daarbij zal iedere ambtsdrager zijn persoonlijke opvattingen zien in het kader van die gezamenlijke verantwoordelijkheid. De kern van het gerezen conflict ligt juist in de gebleken onmacht om op deze wijze als kerkenraad te werken met alle gevolgen voor de gemeente;

4. uit het mislukken van het ingezette mediationtraject heeft de classis de conclusie kunnen trekken dat niet langer heil kon worden verwacht van welke oplossingspoging ook die een verdere wissel zou trekken op de bereidheid van alle leden van de kerkenraad van Kampen-Noord om de jegens elkaar bestaande grieven opzij te zetten en ruimte te maken voor een effectieve samenwerking als hiervoor beschreven. Aan deze bevindingen kan niet afdoen wat de kerkenraad Ichthus heeft aangevoerd m.b.t. het mislukken van de mediation, over de wijze waarop de classis de problemen heeft benaderd tot het moment van het thans in geding zijnde classisbesluit, over het functioneren van de zogenaamde commissie van drie en allerlei andere aspecten van de zaak die geen ander licht werpen op de wijze waarop - met het oog op de toekomst - kon worden gekomen tot herstel van het recht van de gehele gemeente van Kampen-Noord op goede leiding door een voor zijn taak berekende kerkenraad die het vertrouwen van de gemeente heeft;

5. ook de kerkenraad Ichthus heeft in zijn appèlschrift aangegeven dat de ontstane situatie de classis noopte tot ingrijpende maatregelen. Het besluit dat de classis heeft genomen is zonder twijfel zeer ingrijpend, maar het voorgestane alternatief dat de classis een deel van de kerkenraad zou bewegen of dwingen tot terugtreden, zou in de gegeven situatie niet minder ingrijpend zijn. Dit alternatief zou bovendien geen recht hebben gedaan aan de omstandigheid dat hoe dan ook de kerkenraad als geheel/de leden van de raad gezamenlijk de verantwoordelijkheid droeg/droegen voor de situatie van onmacht waarin hij/zij was/waren terechtgekomen. Een keuze voor dat alternatief zou ook hebben vereist dat de classis alsnog een diepgaand onderzoek had moeten doen naar de gang van zaken in de kerkenraad gedurende een aantal jaren, dat zij had moeten treden in de beoordeling van het aandeel dat ieder kerkenraadslid persoonlijk daarin heeft gehad en bovendien de 'chemie' tussen de onderscheiden kerkenraadsleden had moeten taxeren om tot een behoorlijk afgewogen en verantwoorde selectie te komen van kerkenraadsleden die wel of niet zouden moeten terugtreden. Tot een dergelijke beoordeling was de classis redelijkerwijs niet in staat en die kon daarom ook niet van haar worden gevraagd. De uiteindelijke beslissing van de classis om in de ontstane situatie te besluiten dat alle leden van de kerkenraad dienden terug te treden is daarom op goede gronden genomen;

6. de bij wijze van concretisering gegeven uitspraak van de classis m.b.t. het preken en catechiseren van de predikant moet worden gezien als een ordemaatregel die als zodanig in het verlengde ligt van de uitspraak ten aanzien van alle kerkenraadsleden. Zij moet niet worden opgevat als een extra diskwalificatie van de predikant, maar als een maatregel die noodzakelijk is om het beoogde effect van de hoofdmaatregel daadwerkelijk te bevorderen. Er diende ruimte te komen voor het maken van een nieuwe start, zodat de patstelling waartoe de oude situatie had geleid werd doorbroken. Met alle verschil in beoordeling die partijen en andere betrokkenen geven en hebben gegeven van de positiebepaling van de predikant en van de wijze waarop hij meende van zijn positie gebruik te moeten maken, kan uit de stukken en uit de in de verschillende hoorzittingen gegeven toelichtingen en uiteenzettingen geen andere conclusie worden getrokken dan dat de predikant in zijn bijzondere hoedanigheid die hem onderscheidt van een gewoon kerkenraadslid, in belangrijke mate een bepalende invloed heeft uitgeoefend op de gang van zaken die tot het ontstaan van de patstelling heeft geleid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de predikant ook lange tijd preses van de kerkenraad is geweest. Gegeven zijn positie als voorganger in de gemeente zou het van een gebrek aan realisme hebben getuigd indien de classis zich ten aanzien van de predikant had beperkt tot zijn optreden als lid van de kerkenraad als zodanig. Dat het offer dat van de ambtsdragers werd gevraagd de predikant in het bijzonder zwaar zou vallen moet worden erkend, maar gelet op het grote belang om te komen tot een spoedige beëindiging van een situatie die hoe dan ook onhoudbaar was geworden en tegen de achtergrond van de ontbindingsverschijnselen in de gemeente die door alle partijen werden gesignaleerd mocht dit offer van hem worden gevraagd;

7. de classis heeft in de gegeven situatie, tegen de achtergrond van de bevindingen van haar zelf, van de door haar ingestelde commissie van drie, van haar deputaten en van haar visitatoren, mogen oordelen dat niet langer mocht worden gewacht met het nemen van acute, ingrijpende maatregelen, die direct effect zouden sorteren. Onder die omstandigheden is het verantwoord te besluiten dat een eventueel appèl er niet toe mocht leiden dat de gegroeide situatie van onmacht en besluiteloosheid zou blijven voortduren.

Besluit 11:
a. de uitspraak van de PS vervalt;

b. de appèlschriften van br. Meissner en de gemeenteleden Ichthus - voorzover ontvankelijk - behoeven daarom geen afzonderlijke behandeling meer;

c. de GS zal zelf voorzien in de zaak en wel als volgt:
De uitspraak van de classis Kampen dat alle toenmalige kerkenraadsleden van Kampen-Noord dienen terug te treden wordt bevestigd, doch uitsluitend als oordeel, niet als maatregel. De aanvaarding van dat oordeel door de (meerderheid van de) kerkenraad op 24 en 27 september 2004 heeft tot effectuering van dat oordeel geleid. De bij wijze van concretisering gegeven uitspraken ten aanzien van de feitelijke taakuitoefening van de predikant (prediking en catechese) worden bevestigd.

Gronden:
1. de hiervoor opgenomen besluiten en gronden;

2. de bezwaren die de GS gegrond acht raken niet alleen onderdelen van de uitspraak van de PS (Besluit 2), maar ook de besluitvorming als zodanig (Besluiten 4 en 5). Om die reden heeft het oordeel van de GS tot gevolg dat het gehele besluit van de PS niet in stand kan blijven;

3. het door de classis gegeven oordeel en de aanvaarding daarvan door de kerkenraad hebben tot (rechts)gevolg dat de kerkenraad van de Gereformeerde kerk van Kampen-Noord en daarmee alle leden die tezamen dit college vormden daadwerkelijk zijn teruggetreden.